De Leidse regent Diderik van Leijden (1695-1764) bezat meer Hollandse heerlijkheden dan enig ander persoon, op de prinsen van Oranje na. Door erf en koop verwierf hij zeventien heerlijkheden op Voorne, op Overflakkee, in Delfland en in de Rieder- en Alblasserwaard. Wat dreef hem en zijn familie om zoveel heerlijkheden te verzamelen?

Status en pretenties

Diderik van Leijden was lid van een regentenfamilie waarvan de leden beweerden af te stammen van een middeleeuws adellijke geslacht van dezelfde naam. Van echte afstamming was overigens geen sprake. De aanspraken op een hoge status ontstonden in de zestiende eeuw: Mr. Adriaan van Leijden Dirksz. (gestorven in 1562) ontving van de Duitse keizer Karel V in 1548 de titel Baron des H.R. Rijk. Deze titel werd voor Adriaans nageslacht in 1732 zelfs verhoogd tot graaf des H.R. Rijk. In Holland konden aan dergelijke buitenlandse titels geen rechten worden ontleend.

Diederik Baron van Leyden van Vlaardingen (1695-1764), burgemeester van Leiden, met zijn echtgenote Sophia Dina de Rovere en hun zonen Pieter, Jan en Adriaan Pompejus, door Willem van Mieris (1728). Rijksmuseum Amsterdam.
Diederik Baron van Leyden van Vlaardingen (1695-1764), burgemeester van Leiden, met zijn echtgenote Sophia Dina de Rovere en hun zonen Pieter, Jan en Adriaan Pompejus, door Willem van Mieris (1728). Rijksmuseum Amsterdam.

Machtsbasis op de Zuid-Hollandse eilanden

Al jaren voordat zij een aanzienlijk bezit aan heerlijkheden op de Zuid-Hollandse eilanden verwierf, had de familie Van Leijden grote belangen in dit gebied. Diderik van Leijdens grootvader, Diderik van Leiden, was vroedschap in Den Briel en heemraad van Voorne. En een oom, François Adriaan van Leijden, eveneens vroedschap van Den Briel, was raad en rentmeester-generaal van de Hollandse domeinen in Voorne. In 1726 liet deze oom een uitgestrekt grondbezit na, dat voornamelijk op Voorne was gelegen. Door het huwelijk van Van Diderik van Leijdens vader Pieter met Alida van Ruitenburg kwam de familie in bezit van de heerlijkheden Vlaardingen en Vlaardingerambacht (1724). Dit bezit zou in de loop der jaren door aankopen worden uitbreid tot een indrukwekkende verzameling heerlijkheden.

Toen de Staten van Holland besloten om honderd ambachtsheerlijkheden uit hun bezit te verkopen, verwierven Diderik van Leijden en zijn vader Pieter een groot aantal heerlijkheden, voornamelijk op Voorne. Na het overlijden van zijn vader kon Diderik zich noemen ‘Diderik des H.R. Rijksbaron van Leijden, heer van Vlaardingen en Vlaardingerambacht, West-Barendrecht, Babberspolder, Craeyenesse, Hardinxveld, Carnisse, Oost-Voorne, Groot en Klein Oosterland met Oud en Nieuw Kleiburg, Rockanje, Oude en Nieuwe Kraaierspolder, Sint Annapolder, Nieuwe Hoorn, Nieuwe Goote en het Brielse Nieuwland, Onwaard met Aarddijkswal en Roxenisse’. Overigens werd hij in het dagelijks gebruik alleen met de belangrijkste titels vermeld, bijvoorbeeld als ”Diderik van Leyden, Heer der Stede Vlaardingen en Vlaardinger Ambachte”, als sterfheer namens de stad Leiden voerde Van Leijden ambtshalve nog de titel van burggraaf (van Leiden).

Leiden, Huid van Leyden, Rapenburg 48
Het huis van Leyden, foto door Rudolphous – Eigen werk, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=9337794

Dynastie

Dankzij het grote aantal heerlijkheden dat Diderik van Leijden had verworven, konden zijn vijf zonen ieder van een fors aantal heerlijkheden worden voorzien. Oudste zoon Pieter Cornelis werd heer van Vlaardingen, Vlaardingerambacht en Babberspolder, Jan van Leijden heer van West-Barendrecht en Carnisse. Adriaan Pompeus van Leijden verkreeg Hardinxveld, door koop werd hij ook eigenaar van Giessendam en Giessen-Oudekerk. Cornelis Pieter van Leijen erfde Onwaard met Aarddijkswal, Oud Craayerspolder, Nieuw Craayerspolder, Craeyenesse. Na de dood van zijn broer Jan werd hij ook heer van West-Barendrecht met Jacob Dammaspolder en Carnisse. In 1774 kocht hij de hoge heerlijkheid Warmond van het Hollandse adellijke geslacht Van Wassenaer. Zo breidde het bezit van de Van Leijdens zich zelfs nog uit na de dood van Diderik. Oostvoorne, Rugge, Oosterland, Rockanje, St. Annapolder en Schapengors, en Nieuwenhoorn en Nieuwe Goote gingen naar Helenus Willem van Leijden. Hoewel vijf van Dideriks zonen een respectabele leeftijd bereikten, stierf de familie van Leijden in 1821 in mannelijke lijn uit.

Bronnen

Nederland’s adelsboek 87 (1998) 247-258.
R.G. de Neve, ‘Genealogiebeoefening en adellijke pretenties. Noblesse d’obscurité tijdens de Republiek en het Koninkrijk’, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 59 (2005) 117-152.
Maarten Prak, Gezeten burgers. De elite in een Hollandse stad. Leiden 1700-1780 (s.l. 1985).

Diderik van Leijden: verzamelaar van heerlijkheden