In Virtus, Jaarboek voor Adelsgeschiedenis (24, 2017) analyseert Maarten Prins de koop van heerlijke goederen in het artikel Handel in heerlijkheden. Aankoop van Hollandse heerlijkheden en motieven van kopers, 1600-1795. Welke achtergronden speelden een rol bij de aanschaf van heerlijkheden door steden en particulieren? Was er sprake van een levendige handel, zoals vaak verondersteld is? Hoe ontwikkelde de prijzen van heerlijkheden zich in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw? Zijn er verschillen in de wijze waarop edelen en niet-edelen omgingen met het bezit van heerlijkheden?
Heerlijke goederen op de markt
In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw stierf een groot deel van de adellijke geslachten van het gewest Holland uit. De goederen van deze geslachten kwamen door vererving in handen van buitenlandse en buiten gewestelijke edelen, maar deze verkochten hun Hollandse bezittingen meestal binnen enkele generaties. Daarmee kwamen Hollandse heerlijkheden in toenemende mate in handen van steden, regenten, hoge ambtenaren, kooplieden en andere burgers.
‘Handel in heerlijkheden’ toont aan dat er geen levendige handel in heerlijkheden is geweest. Jaarlijks werden slechts enkele heerlijkheden verkocht en er waren zelfs jaren waarin in het geheel geen heerlijkheid verkocht werd. Door het aantal jaren dat edelen en niet-edelen hun heerlijkheden in bezit hadden te vergelijken, wordt aangetoond dat beide groepen evenzeer vast hielden aan hun heerlijk bezit (gemiddeld 20 tot 23 jaar). Alleen kooplieden en buitenlandse edelen bleken sneller geneigd heerlijkheden af te stoten.
Grote goederencomplexen
In de zestiende eeuw kende Holland nog veertien complexen van samengestelde heerlijkheden, aaneengesloten gebieden waarin een edelman naast de ambachtsheerlijke rechten veelal ook de hoge rechten uitoefende. Deze waren in handen van de geslachten Assendelft, Brederode, Egmond en Wassenaer. Het aantal van veertien complexen is overigens afhankelijk van gehanteerde criteria. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw vielen de grote goederencomplexen uit elkaar, ze raakten versnipperd. Alleen de Oranje’s wisten hun heerlijke goederen te behouden en zelfs uit te breiden. De Staten van Holland verwierven hoge heerlijkheden, zoals Egmond (1607), Brederode (1679) en Vianen (1724). In de eerste helft van de achttiende eeuw was daarmee een eind gekomen aan een situatie dat enkele adellijke geslachten grote aaneengesloten gebieden bestuurlijk en juridisch domineerden.
Maarten Prins, Handel in heerlijkheden. Aankoop van Hollandse heerlijkheden en motieven van kopers, 1600-1795, Virtus 24 (2017) 31-56.